“Zelf behoor ik niet tot een bepaalde familie, school of richting. Mijn beeldhouwkunst groeit alsmaar door, vanuit een ontdekkingstocht door mezelf, in interactie met wat rond mij bestaat.
De kunststromingen van de laatste decennia in de westerse cultuur polariseren zich zeer sterk. De avant-garde of ‘hedendaagse kunst’, volgt de weg van de idee, het menselijk brein. Anderzijds hebben we de traditionele richting, waarmee dan in de plastische kunst al de figuratieve uitingen worden bedoeld. Mede door mijn wijsgerige vorming is mijn werk het gevolg van persoonlijke standpunten. We leven in een tijdperk waarin de harmonie van moeder aarde sterk wordt bedreigd. Ik acht het als mijn taak om mijn kunstenaarstalent in functie daarvan aan te wenden. Als lid van de leidinggevende cultuur is kunst voor mij geen moreel vrijblijvende ‘spielerei’. Het scheppend vermogen is een basisvermogen van elk menselijk wezen. De aarde ziet er binnen 500 jaar uit zoals wij haar allen gevormd zullen hebben. Kunstenaars wenden dit vermogen aan als doel op zich, waar anderen het meestal in functie van hun hoofdbezigheden op het meer onderbewuste vlak gebruiken. Voor mij is het echter ook onlosmakelijk verweven met andere zoals liefde, bewondering, geweten, schoonheid.”
Lucas Van Haegenborgh
'Tekenen' in skelet en structuur
De periode voor zijn eerste échte figuratieve beeld “Stervende Koe” (1988) was Lucas al een heel aantal jaren, meer onbewust dan bewust, bezig met de voorbereiding ervan: waarnemen en interioriseren, wat aanmodderen met beeldjes in klei vanaf zijn vijftiende, nooit tekenen met pen of potlood, en in de jaren zeventig vooral het aanleren van technieken, materiaalkennis, het beoefenen van allerlei stielen tijdens en na zijn studies.
“Alleen één ding wist ik zeker: dat dit alles geen verloren tijd was en ooit zou uitmonden in een eindbestemming.”
De tweede helft van de jaren zeventig spitsten zijn bezigheden zich meer toe op het artistieke met een cursus Kunstsmeden bij Herman D’Haese ( Kunstacademie Anderlecht) en vervolgens boetseren bij Roland Monteyne. Vanaf ’80 zette hij dat boetseren verder in Gent bij Bert Coolens. Ook hier weer geen schetsen of tekenen.
De jaren tachtig werden vooral ingekleurd door de grote structuren, met de rode draad van de onmiddellijke veruitwendiging in het driedimensionale: maquettes.
Telkens opnieuw spint een wordingsproces rond een thema zich louter conceptueel af: “De duur van het sudderen ken ik niet echt, maar plots is er dan opeens, meestal ’s morgens, de waarneming ervan in een vage visuele flits. De volgende stap is dan het maken van de maquette.”
Voor zijn eerste dierensculptuur (opdracht van vriend Verbraeken), de “Stervende Koe” vertrok hij vanuit foto’s om na interiorisering onmiddellijk in staal uit te voeren.
Zo verloopt sindsdien elk wordingsproces: foto’s, veel lezen in boeken en op internet, en een particulier bewegingsmoment dat zo dicht mogelijk de essentie van het wezen uitdrukt. “Die vereenzelviging is cruciaal, mijn ziel die versmelt met het wezen van mijn model. Een puur cerebraal proces. Geen miniaturen, geen schetsen, maar tijdens de uitvoering neem in regelmatig de houding aan die ik aan het uitbeelden ben, zoogdieren onder elkaar… “
Tweeledig skelet
De opbouw van zowel grote als kleine beelden start met de essentie: het ’tekenen’ van het centrale skelet met één staaf, een zuiver meetkundig tekenen op gevoel. Daarna geeft hij die eerste lijn volume, steeds meer totdat er harmonie is in de compositie. De beelden zijn soms minimaal, anders zijn ze complexer met een dubbele sculptuur: de binnensculptuur is een abstracte benadering van het skelet, de buitensculptuur een figuratieve benadering van spieren en vacht.
“Inderdaad is het skelet in zijn verscheidenheid essentieel in mijn doen en denken aanwezig. Enerzijds als de ontologische kern in mijn wijsgerige exploratie. Anderzijds als fysieke kern van de opbouw van mijn beelden. Dit dubbele skelet is de rode draad. Deze twee vormen ervan gaan hand en hand, versmelten dikwijls of gaan elk een eigen weg. Mijn studieterrein wordt nergens ter wereld onderwezen, er bestaan ook geen professoren voor. Maar het werd gestuwd door een grote liefde voor de mens en het verdriet om de dagelijkse gruwel.”
Lucas’ studie startte eigenlijk al in zijn jeugd tijdens de vakanties als assistent-veearts en vanaf de “Stervende Koe” zette hij zijn anatomische opleiding zelf verder, bijvoorbeeld bij professor Simons in het skelettenmuseum van de veeartsenijschool in Merelbeke.
In de beginperiode werkte hij nog naar ‘model’. Voor de koe bestudeerde hij alles in boeken en voor ‘Albion’ leende hij een skelet lenen van een beroemd koerspaard. Omdat voor Lucas het wezen van zijn onderwerp pas zuiver weergeven kan worden gaat hij diep en pas na grondige beheersing van het onderwerp, laat hij variatie en abstractie toe.
Later werd de weergave van het skelet steeds abstracter en leende hij ook geen skeletten meer. De abstractie ervan in de bizon is zelfs een uitbeelding van het boeddhistische “kundalini-awakening”, een beeld in een beeld. Ook het skelet van de Kameel is een op zichzelf staand beeldhouwwerk mocht je het ontmantelen. En zo volgen er nog, tot de grote ijzeren tijger.
Materie
“Tijdens mijn jaren op de academie in Anderlecht en Gent werkte ik uitsluitend met klei.
Eerlijk gezegd, het was ‘mijnen tand’ niet.“
Ijzer
“Bij het rechtstreeks werken in het metaal is dat voor mij met kop en schouders ijzer, mijn allerliefste materiaal, gevolgd door messing en koper. Brons staat apart omdat je er pas in kan werken als het gegoten is. Aluminium, inox en andere, neen bedankt. Maar weer wel het prachtige zilver dat ik gebruikte tijdens de periode dat ik metalen kleppen maakte, tijdens de jaren ’80.”
Gips & jute
Bij het boetseren in zachte materialen gaat Lucas’ voorkeur uit naar gips en jute, een opwindende techniek omwille van de tijdsdruk van het stollen. Rond een stalen skelet, bekleed met kippendraad, worden lapjes in gips gedrenkte jute opnieuw en opnieuw gelegd. Voorbeelden zijn de bizon in de Zoo was de eersteling, de giraffen aan de basisschool, de olifanten moeder en kalf.
Was & brons
Bronzen beelden worden gegoten naar een origineel.
Bij ‘cire perdue’ wordt het beeld geboetseerd in klei, gips of ander materiaal waarvan een mal wordt gemaakt zodat een serie kan worden gegoten.
Met cire directe wordt het beeld geboetseerd/samengesteld uit natuurlijke brandbare materialen. Door de grillige structuur is een mal onmogelijk en blijft het beeld helemaal alleen. Er zijn bijvoorbeeld takjes, bloemen, schors, jute, vlaskoord, katoen, … de harde was, warm vloeibaar of in gestolde platen te verwerken, en zachte was voor details.
De opbouw is zoals bij ijzer: takjes -voor het skelet- worden verbinden met in was gedrenkte reepjes verbandgaas. Vervolgens aanwerken met materiaal dat zo goed mogelijk de textuur interpreteert van wat wordt uitgebeeld. Voorbeelden zijn de kamelen, de muskusossen, de bizon, het steenbokje. Het nadeel is weer de prijs van het brons. Omdat het technisch onmogelijk is om hier een mal van te maken zijn de beelden volkomen uniek.



















